Sprekerd: “Voorzitter, nu ik toch het woord heb….”
Voorzitter: “Meneer de Sprekerd, u kunt het woord niet hebben”.
Sprekerd: “Pardon?”
Voorzitter: “U kunt het woord niet hebben, het woord is vrij”.
Sprekerd: “Maar u zei zelf dat ik nu aan de beurt ben, dus neem ik dan ook het woord…”
Voorzitter: “Ho! Niet zo grof alstublieft! Het woord nemen! Kuis uw taal een beetje”.
Sprekerd: “Voorzitter, ik volg u niet. In de Dikke van Dale staat het woordje nemen, dus mag ik dat gebruiken”.
Voorzitter: “In de Dikke van Dale staat: nemen – gebruikmaken van de gelegenheid; (plat) iem ~ seksuele gemeenschap hebben met; dat kan ik dus niet accepteren”.
Sprekerd: “Nou ja zeg, dit is te gek voor woorden! Het woord is geen iemand”.
Voorzitter: “Het woord is, in al haar vrijheid, wel kwetsbaar. Het kan zich niet verdedigen”.
Sprekerd: “Daar wilde ik het nu juist over hebben”.
Voorzitter: “Goed, komt u ter zake, maar let wel op uw woorden”.
Sprekerd: “Voorzitter, ik ben van mening dat het woordgebruik alle vrijheid dient te krijgen. Het is een democratie onwaardig als de burger wordt gemuilkorfd en beperkt in de vrije keuze van het woord”.
Voorzitter: “Mooi gesproken. Kunt u dat toelichten?”
Sprekerd: “Zeker! Mag ik de metafoor van de vrije markt gebruiken? We hebben zoveel woorden. Als de overheid of welke instantie of persoon dan ook gaat bepalen welke woorden er in de kraampjes van de taalmarkt worden aangeboden, dan heeft de burger toch geen vrije keuze meer? Hoe zou u het vinden als er slechts twee wasmiddelen in uw supermarkt worden aangeboden? Dat moeten we niet willen.”
Voorzitter: “Mwah, het zou een stuk makkelijker zijn en heel wat tijd schelen bij het boodschappen doen. Maar goed, de metafoor gaat mank, geachte Sprekerd. Woorden liggen niet in de winkel, ze zitten in onze hoofden”.
Sprekerd: “Juist, helemaal juist, voorzitter! U kent het gevleugelde woord: De gedachten zijn vrij?”
Voorzitter: “Dat is mij bekend, ja. Wat wilt u daar mee zeggen?”
Sprekerd: “Wel, als die vrij zijn, waarom zouden we ze dan niet mogen gebruiken?”
Voorzitter: “Daar heb je woorden voor nodig”.
Sprekerd: “Weer juist, voorzitter. Hulde! Ik pleit er nu voor de vrije keuze van het woord grondwettelijk vast te leggen”.
Voorzitter: “Ik wijs u er nog eens op dat het woord zelf weliswaar vrij is, maar zelf geen keuze heeft. Dan ontstaat er een kwetsbare positie, waarin het woord makkelijk misbruikt kan worden. Misschien is het beter in de grondwet het misbruik van het vrije woord te regelen?”
Sprekerd: “Dan zitten we met de vraag wie dan bepaalt wanneer er sprake is van misbruik”.
Voorzitter: “Heeft u een suggestie?”
Sprekerd: “Voorzitter, ik heb de wijsheid ook niet in pacht….”
De Zaal: “Hear, hear!!”
Voorzitter: “Orde! (klop, klop…) Orde!”
Sprekerd: “Dank u, voorzitter. Ik versta genoeg engels om te begrijpen dat De Zaal mij wenst te beledigen. Fijn dat u even ingrijpt”.
Voorzitter: “Ah! Daar bent u wel voor?”
Sprekerd: “Natuurlijk! Hoe kan ik anders het vrije woord voeren?”
Voorzitter: “En De Zaal mag slechts het vrije woord toeteren als u dat uitkomt?”
Sprekerd: “Eh, nee, hm, ja., ik bedoel….”
Voorzitter: “Ik vrees dat deze discussie tot in de eeuwigheid gevoerd zal worden en daar de vergadertijd reeds ver is overschreden, sluit ik nu het debat tot nader orde”.
Sprekerd: “Maar voorzitter! Ik ben nog niet uitgepraat!”
Voorzitter: “Geachte Sprekerd, ik zei tot nader orde. We zullen er ongetwijfeld op terugkomen. Het kan ook geen kwaad een tijdje in stilte onze gedachten er over te laten gaan”.
Sprekerd: “Huh? Watte?”
Voorzitter: “U kent dat woord toch wel?”
Sprekerd: “Stilte? Nooit van gehoord”.
Voorzitter: “U spreekt voor zich”.