Gevoelsindex

Hier is het buiten zo''n 3 graden boven Celsius en er staat een windje van 3 m/sec. De gevoelstemperatuur is -0,4 graden. Daar valt mee te leven. Terwijl de weersverwachting voor de komende dagen winters weer aankondigt is in politiek Den Haag de lente losgebarsten. Alom heerst een positief gevoel over het regeerakkoord. Sinds de jaarwisseling heerst er so-wie-so een warm gevoel in dit land. Burgers zijn over tal van zaken tevreden. Zelfs op het gebied van veiligheid. Ook al scoort Nederland in Europees verband ver boven het gemiddelde als het gaat om geweldpleging, toch zijn Nederlanders minder bezorgd om hun veiligheid dan tien jaar geleden.
Feiten en gevoel. Je zou ze ver uit elkaar willen houden, maar zo werkt dat niet. Het is misschien beter een formule te bedenken waarmee je ze zo dicht mogelijk bij elkaar kunt brengen. Dat kan praktische voordelen hebben. Als je de gevoelstemperatuur kent, weet je ook of er meer (een extra trui) of minder ( de jas uit) maatregelen genomen moeten worden.
Het CDA in Rotterdam heeft zoiets al bedacht: de gevoelsindex. Men wil daarmee onderzoeken hoe het staat met de kloof tussen bevolkingsgroepen. Het zou ook een controle-middel kunnen zijn om te zien of de maatregelen die mensen bij elkaar moet brengen, ook echt werken. Mooi zo''n gevoelsindex, maar op wat voor manier je daarmee beleid kan maken is onduidelijk.
In het regeerakkoord sluit men aan bij het positieve gevoel over de economie. Er kan weer wat worden uitgegeven. Toch meent Zalm, dat als men zijn norm loslaat, dit kabinet nog van een koude kermis zal thuiskomen. Hartverwarmend is ook het generaal pardon voor asielzoekers. Verdonk krijgt er echter een somber gevoel van.
Een gevoelsindex als beleidsintrument heeft alleen kans van slagen als we in staat zijn de feiten niet op eigen wijze te interpreteren. Zolang gevoel ook een feit is, zal dat nooit lukken.

Jet Bussemaker genomineerd.

Staatssecretaris Bussemaker (Volksgezondheid) wordt de 6e genomineerde voor de Donkey Shocking Award.
Gisteren stuurde ze een kattebelletje van negen bladzijdes met plannen om de ouderenzorg een flinke impuls te geven. En het moet gezegd: het zijn negen pagina''s louter goede voornemens.
De 100 dagen die Bussemaker in gesprek is geweest met de zorgsector, heeft grote indruk bij haar achtergelaten. Ze trof zeer gemotiveerd personeel aan en zag tal van prima voorbeelden die aantoonden dat je het werk wel degelijk zo kan organiseren dat de zorg aansluit bij de wensen van de cliënten en recht doet aan de professionaliteit van de medewerkers. De problemen die er zijn worden vooral veroorzaakt door gebrek aan goede logistiek op de werkvloer. Om dat te verhelpen is het volgens Bussemaker nodig een omslag te maken “in het denken van de wereld van beleid naar de wereld van de cliënt”.

Minder aandacht voor de zakelijke benadering van procesbeheersing in de vorm van indicaties, protocollen en eindeloze verantwoordingsvragen en meer nadruk op de feitelijke invulling van de zorg (zie de bewuste brief aan de 2e Kamer – pdf-formaat).

De voorstellen van de staatssecretaris bevatten onder meer: Een grotere variatie van woonvormen aanbieden, zodat ouderen meer keuzevrijheid hebben. Meer kleinschaliger bouw en meer privacy door elke opudere een eigen slaapkamer te geven. Veiligheid vergroten, waarbij een oudere er verzekerd van is dat er voldoende eten en drinken wordt anngeboden, doorligwonden voorkomen worden en elke instelling een hitteplan kent. Van de hete zomers zullen de ouderen geen last meer hebben. De relatie tussen de ouderen en het personeel wordt hersteld. Het moeten niet de managers zijn die bepalen welke zorg iemand krijgt. De cliënt en de professional op de werkvloer bepalen samen welke zorg nodig is. Zorginstellingen die dit allemaal goed weten aan te pakken moeten bonussen krijgen. En om het allemaal mogelijk te maken moeten er meer handen aan de bedden komen dus komen er zo''n 6000 banen erbij en dat zijn dan wel goed opgeleide kwaliteitsmedewerkers.

Nou weet Bussemaker ook wel dat een opleiding niet automatisch garandeerd dat een medewerker goed werk verricht. De meest ondergewaardeerde groep zorgmedewerkers wil ze een stimulans geven die tot meer kwalteit moet leiden. De verzorgenden. Dat zijn de mensen die in een tehuis het haar wassen van uw demente vader. Of ze komen thuis langs bij uw gehandicapte moeder om het bed op te maken en de vloer te stofzuigen.

Naast betere opleidingen wil Bussemaker bekijken of die verzorgenden niet opgenomen kunnen worden in het
BIG-register. Apothekers, artsen, fysiotherapeuten, gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten, tandartsen verloskundigen en verpleegkundigen zijn hierin geregistreerd en er worden aantekeningen gemaakt van eventuele beperkingen in hun bevoegdheid. Ben je in dat register opgenomen dan mag je de door de wet beschermde titel voeren en aanspraak maken op de bevoegdheden die met de titel samenhangen.
Da''s mooi voor de verzorgenden want zo''n registratie geeft dus een erkende status. Bussemaker zegt hier dus eigenlijk mee dat het ''vuile werk'' in de zorg erkend moet worden als professionele hulp. Omdat je zo''n registratie ook weer kwijt kan raken als je je werk niet goed doet, hoopt ze de verzorgenden te stimuleren hun werk te verbeteren. Het moet er allemaal toe leiden dat verzorgenden een even belangrijke plek krijgen als de verpleegkundigen en andere specialisten die in de zorg rondlopen en even professioneel met de cliënten omgaan. Daarmee zou ook de verzorgende een stem kunnen krijgen in het bepalen van de juiste zorg. Een verzorgende heeft immers ook een nauw en persoonlijk kontakt en zou de wensen van cliënten goed naar voren kunnen brengen.

Prima plan! Waarom dan toch een nominatie voor de Donkey Shocking Award?

Om te beginnen kunnen Bussemaker''s idealen wel eens stuiten op de gevoeligheden tussen de verschillende beroepsgroepen in de zorg. Eénmaal de erkende status verkregen zou een verzorgende wel eens tegen een verpleegkundige kunnen zeggen: ''Zeg, ik heb net de poepluiers van meneer J. opgeruimd en ik zag dat-ie toch behoorlijke doorligplekken heeft. Moet je daar niet wat aan doen?'' Waarop de ook van beroepstrots vervulde verpleegkundige zegt: ''Wat weet jou nou van doorligwonden? Ga toch stofzuigen, mens!'' Mensen kunnen elkaar met hun status en beroepseer ook aardig in de weg zitten. Het zou niet de eerste en laatste keer zijn dat zulke gevoelens conflicten op de werkvloer opleveren. Daar wordt zeker de cliënt niet wijzer van.

En wat de rest van haar plannen betreft: Ze zijn mooi omdat ze goed heeft geluisterd naar de sector. Bijna alle genoemde voorstellen zijn al jaren te horen uit de monden van de zorgmedewerkers die de klus moeten klaren. Als eerste laat ze dus zien dat ze die honderd dagen praten goed heeft benut. En wat krijgt ze dan te horen van D66-kamerlid
Koser Kaya? Of mevrouw erover nagedacht heeft hoe ze dit gaat betalen! Het kamerlid zegt dus niet: Mooi plan en de 2e kamer gaat je helpen de financiering mogelijk te maken. De kans van slagen van Bussemaker''s voorstellen zijn dus afhankelijk van de prioriteiten die de Kamer gaat stellen. Want ook zo''n 2e Kamer houdt er een bepaalde beroepstrots op na.

De zesde nominatie voor de Donkey Shocking Award gaat naar Jet Bussemaker omdat ze met alle goede bedoelingen de zorg aanmerkelijk wil verbeteren en de mensen daarin centraal wil stellen en niet de cijfers en regels. Ze houdt er echter te weinig rekening mee dat statusgevoeligheid van de
zorgwerkgevers, diverse beroepsgroepen en zelfs kamerleden haar flink in de weg kunnen zitten.

De weg wordt helemaal stil.

Een stille weg, wat is dat eigenlijk? Een sluiproute? Een doodlopend straatje?
Heel erg lang geleden was het een reusachtige herrie op straat. Op de ongelijke keien ratelde de met ijzer beslagen wielen van de door hinnikende paarden voortgetrokken karren. De hoefijzers en het gebrul van de koetsiers verzorgden een kakafonie aan geluidsoverlast die alleen in de nachtelijke uurtjes even een pauze nam.
Het menselijk vernuft heeft dat lawaai weten terug te brengen door de keien te vervangen door stil asfalt (ZOAB) en de karrenwielen door rubber autobanden. Het geschreeuw van de wagenmenners heeft plaatsgemaakt door het rustgevende gebonk van subwoofers en de hinnikende paarden zijn weggeconcurreerd door zoemende motoren die veel meer paardenkracht bevatten dan een edel vierspan ooit voor elkaar kreeg.
En dan hebben mensen toch nog last van het verkeersgeluid. Vraag het publiek van welk geluid men het meeste last heeft en je krijgt te horen dat verkeerslawaai de grootste boosdoener is. Dus zijn er her en der geluidschermen geplaatst. Het zou geen fraai gezicht zijn om elke straat en elke snelweg helemaal door dat soort schermen in te sluiten. Jammer voor die paar mensen wiens nachtrust wordt verstoord door het geruis van langszoefende auto''s.
Die mensen zouden altijd nog kunnen verhuizen naar ''geluidgevoelige bestemmingen''. Dat zijn lokaties en gebouwen die het meest beschermd moeten worden tegen geluidsoverlast. Volgens de Wet Geluidshinder zijn dat bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen en scholen. Begraafplaatsen en asielzoekerscentra vallen niet in deze categorie.
De overheid heeft gedaan wat zij kon. Van 1985 tot 2003 stegen jaarlijks de overheidsuitgvaven ter bestrijding van het verkeersslawaai. Daarna trad er een daling in. Het was toevallig ook het begin van het fenomeen Balkenende, dat tot op de dag van vandaag het regeringsbeleid revolutionair veranderde. Want het verkeerslawaai wordt nog steeds bestreden met minder overheidsuitgaven. Het geld wordt nu besteed om het autoverkeer aan stille banden te leggen. Samen autorijden en samen stiller worden. De beurt is nu aan de automobilist. De regering heeft meer dan genoeg gedaan. Daarom treedt de minister van verkeer op in reclamespotjes die we in menig nieuwsuitzending hebben kunnen zien. De stille autobanden zijn er al jaren, ze kosten niks meer dan gewone banden dus ga ze nou toch eens kopen! Het kan dan de helft stiller worden.
De regering heeft natuurlijk groot gelijk. U rijdt auto, dus u veroorzaakt al die verkeersherrie. U bent er dan ook verantwoordelijk voor die overlast te beperken. Het is onmogelijk voor de regering de autofabrikanten te verplichten auto''s met fluistermotoren uit te rusten. Dat is meer iets voor rondvaartboten in Amsterdam en gondels in Giethoorn. Hoewel waterwegen ook onder de minister van verkeer vallen, komt ze niet op het idee dat wat op water mogelijk is, ook op asfalt zou kunnen.
De regering kan ook niet het verkeer op bepaalde tijden stil leggen. Dat kon misschien nog wel in het oude Rome, waar Julius Ceasar op dictatoriale wijze de ossenkarren het zwijgen oplegde door een rijtijdenverbod. Zulke maatregelen passen in een moderne democratie niet. Wat wel even kon, was de maximumsnelheid op bepaalde plaatsen beperken. Maar zelfs dat tast het vrijheidsgevoel van menig automobilist aan.
Nee, meer dan een reclamecampagne zit er niet in. De helft stiller. Dat is het maximaal haalbare. Helemaal stil, zoals op de foto hier linksboven, zal het nooit meer worden. De auto''s helemaal van de weg halen kan echt niet. Want het is zonde om al dat mooie, stille asfalt onbereden te laten.

Kans van slagen.

Toon initiatief, neem je eigen verantwoordelijkheid, zit niet stil maar onderneem actie, je hebt je eigen succes zelf in de hand, als je wilt slagen in het leven moet je niet bang zijn wat te doen.

Allemaal slogans uit boeken, kursussen en trainingen die je willen helpen bij je persoonlijke ontwikkeling. Het komt er allemaal op neer dat je je lot zelf bepaalt. Je kans van slagen hangt helemaal van jezelf af.
Dat geldt echter niet voor initiatiefrijke, zelfverantwoordelijke, ondernemende immigranten die het succes zelf in de hand willen hebben en absloluut niet bang zijn om daarvoor het nodige te doen.
Zulke immigranten hadden eerst zo''n 90 procent kans van slagen maar dat wordt een stuk minder dankzij minister van Intergatie, mevrouw Vogelaar. Ook al blijkt uit onderzoek van TNO en een onderzoekscommissie dat de examens van de inburgeringstoets in orde zijn, meent de minister dat het slagingspercentage omlaag moet. De examens worden zwaarder gemaakt. Dat is heus niet om die mensen dwars te zitten hoor, zegt de minister. Ze moeten nu alleen meer hun best doen.
Nou, daar kun je op rekenen. Want mensen die de ondernemingszin en durf hebben om elders een betere toekomst te zoeken, omdat die in eigen land om allerlei redenen niet voor het grijpen ligt, zullen zeker hun best doen. En als dan blijkt dat misschien wel 80 procent slaagt, moet de minister weer iets anders verzinnen om de stroom gelukszoekers in te dammen.
Want we gaan natuurlijk niet de welvaart spreiden. We zijn er na eeuwen kolonialisme en jaren schulden kwekende ontwikkelingshulp prima in geslaagd ons een welvarende samenleving toe te eigenen. Dat is ons succes. Die welvaart gaan we niet delen.
En dus zal voortaan een beetje immigrant een zwaardere taaltoets voor de kiezen krijgen. Dat kan anders, mevrouw Vogelaar! Ga eens praten met uw collega Plasterk. Misschien krijgt u hem wel zo gek dat-ie pabostudenten stage laat lopen op inburgeringsscholen. Dan hoeft die taaltoets helemaal niet zwaarder gemaakt te worden. Want tweederde van die studenten slaagt niet eens voor een taaltoets die voor het basisonderwijs is bedoeld. Als aspirant-nederlanders van die studenten les krijgen, bent u gegarandeerd van een lager slagingspercentage. Succes verzekerd!

Pers-stress.

Het gaat goed met De Pers. Het gratis dagblad heeft tot nu toe lovende kritieken gekregen van lezers. Men vindt men name de inhoud beter dan die van Metro en Spits. Het vierde gratis krantje ''Dag'' is recentelijk met veel gehoon ontvangen. Daar heet De Pers dus niks van te vrezen. Het gaat zelfs zo goed dat de uitgever denkt dat De Pers in augustus marktleider zal zijn op dit gebied.
Net als elke andere krant moet De Pers wel elke dag weer aan voldoende berichten zien te komen. En die dan weer zo brengen dat lezers geïnteresseerd blijven. Niet zomaar ANP en Reuter-persberichten integraal overnemen, maar met diepgang en eigen inzicht het nieuws opdienen. Ga er maar aan staan. Maar De Pers draait haar redaktionele hand er niet voor om. Net zoals bij andere kranten vult De Pers haar kolommen ook met achtergrondartikeltjes waarbij je als nieuwsgierige lezer denkt: ''Goh, bestaat dat ook? Boeiend zeg!''
En zo komen we nu te weten dat niet alleen journalisten een zware werklast kennen. De druk om dagelijks stukjes te schrijven leidt in een andere sector tot zwaar overspannen redacteurs. De Pers heeft de nieuwste webtrend ontdekt: Blogstress. Citaat uit De Pers: ''Bijna 750.000 Nederlanders zijn ooit een weblog begonnen. Maar niets treuriger dan een blog dat niet wordt bijgehouden. En dat gebeurt. Want: eén op de drie beginners houdt het bloggen binnen drie maanden voor gezien. Een blogger die doorgaat, móet schrijven. Ook zonder inspiratie. Liefst elke dag. Blogstress ligt dan op de loer.''
Zodra een blogger wat minder gaat publiceren gaan de vaste bezoekers klagen. De blogger voelt zich dan weer verplicht toch maar wat meer te schrijven en u weet: verplichtingen leiden onherroepelijk tot stress.
Vrij veel bloggers beginnen enthousiast een blogje en hebben in het begin vrijwel dagelijks iets te melden. Op een gegeven moment is de inspiratie op en doet men het wat rustiger aan. Inmiddels zijn bij de vaste lezers wel verwachtingen gewekt. Die vragen dan om meer. Eén van de bekendere bloggers, Frank Janssen, zegt daaroor het gevoel te krijgen openbaar bezit te zijn van zijn publiek. Ook blog-ster Merel lijkt gebukt te gaan onder de kritiek van haar publiek. Het schrijven wordt een moetje, zo zegt ze. Tja, daar is niks leuks meer aan.
Het voordeel van blogstress is dat al die bloggers niet langer hoeven te wachten op een of andere obscure prijsuitreiking om elkaar in levende lijve te ontmoeten. Men komt elkaar nu tegen in de wachtkamer bij de psychiater. Dat het zover heeft moeten komen! Mensen moeten eerst helemaal instorten voor ze bereid zijn uit hun internet-isolement te treden en achter hun pc vandaan komen. Goed dat De Pers een waarschwuing laat doorklinken.
De redaktie hier heeft (nog) nergens last van. Dat komt ook omdat ik ongenegeerd dit nieuws van De Pers overneem. Hoewel er kritiek is op het feit dat veel bloggers eigenlijk niet meer dan een doorgeefluik zijn van stukjes uit het nieuws en andere blogs, heb ik er geen probleem mee dat materiaal hier op mijn manier te gebruiken.
Dagelijks bloggen? Ik doe het zo lang als het mogelijk is. Het is geen heilige opdracht. En ja, eerdaags zal het minder worden. Het is wel een reden om meer redaktie-leden te zoeken (zie vacature). Zo hoop ik dit blog niet alleen gaande te houden, maar ook boeiender te maken en het is natuurlijk veel gezelliger ook met meer mensen te werken. Maar maakt u zich niet ongerust: blogstress is een mooi woord maar absoluut niet van toepassing hier. De Pers schijnt er wel last van te hebben, want hoe komt men toch op zulke berichtgeving?

Een gat dat nooit gedicht kan worden.

Vandaag om twee minuten over één was het precies 75 jaar geleden dat het laatste gaatje van de Afsluitdijk werd gedicht. Een staaltje maakbaarheid waar Nederland wereldberoemd mee is geworden. De Afsluitdijk was onderdeel van de Zuiderzeewerken. Een ambiteus plan met grote doelen. De Afsluitdijk moest de veiligheid van de gebieden rond de toenmalige Zuiderzee vergroten. Er zou een einde komen aan de overstromingen waar men regelmatig last van had. De voedselproductie kon verhoogd worden. De geplande polders zouden vooral een agrarische bestemming krijgen. De waterbeheersing van een groot deel van Nederland zou verbeterd worden. Het IJsselmeer zou een opvangbekken worden voor overtollig water van een aantal rivieren. En nieuwe verkeersverbindingen over de Afsluitdijk en door de polders zouden sneller reizen tussen het westen en de oostelijke en noordelijke delen van Nederland mogelijk maken.
Het dichten van dat laatste gat heeft uiteindelijk een imposante dijk (eigenlijk een dam), vijf polders en een behoorlijke recreatieplas opgeleverd. Eén gat heeft men echter niet kunnen dichten. Het is het gat dat tussen maakbaarheid en de gevolgen ligt. Hoe goed men ook nadenkt over allerlei plannen, nooit valt helemaal te voorspellen welke gevolgen er zullen optreden. De Afsluitdijk is een enorme metafoor voor dit verschijnsel. Een paar voorbeelden.
In het oorspronkelijke plan zou er ook een spoorlijn over de Afsluitdijk komen. Tot tweemaal toe heeft men hier vanaf gezien. De voorzieningen voor een spoorweg werden wel in de dijk ingebouwd. Kostenbeheersing leidde er toe dat men niet meteen een spoorweg heeft aangelegd. Later, in de zeventiger jaren, heeft men de funderingen voor de spoorweg gebruikt om de autoweg tot een snelweg te verbreden. Het gevolg? Vandaag de dag zitten we opgescheept met het probleem van de Zuiderzeelijn, de spoorverbinding tussen Amsterdam, Schiphol via Emmeloord naar Groningen. Om allerlei redenen (kosten, milieu, wisselende politieke prioriteiten) is die verbinding er nog steeds niet. Dat heeft men in 1932 natuurlijk niet kunnen voorzien. Misschien hadden we dit probleem niet gehad als men destijds wel die spoorverbinding had aangelegd.
Nog een voorbeeldje. Dat de Zuiderzeewerken gevolgen voor de visserij zou hebben had men wel door. Geen probleem, want een deel der visserij zou overgaan van zout- naar zoetwatervisserij en de vissers die daar geen zin in hadden konden zich natuurlijk omgescholen tot één van de vele beroepen waar behoefte aan zou zijn tijdens en na deze imposante waterwerken. Haring en ansjovis verdwenen en maakten plaats voor paling en snoekbaars. Hoe kon men in 1932 voorzien dat het IJsselmeer één van de zwaar beviste meren van de wereld zou worden en dat die overbevissing en milieuveranderingen nu bijna het einde betekenen voor de laatste IJsselmeervissers?
De Afsluitdijk heeft het land veranderd. Maar na 75 jaar blijkt: de dijk is niet af. In 1932 had men geen idee dat het klimaat nog eens zo zou veranderen dat zelfs de Afsluitdijk geen waarborg tegen wateroverlast zou zijn. Het gevaar kwam toen uit zee, nu komt het van twee kanten: de stijgende zeespiegel en de aanvoer van water via de rivieren. De Afsluitdijk moet dus verhoogd en verstevigd worden. De spuicapaciteit van het IJsselmeer moet worden aangepast. Dat zal opnieuw gevolgen hebben voor het water en de flora- en fauna. En ook voor de mensen?
Het IJsselmeergebied is een feit. Niemand zal er voor zijn om de dijk af te breken en terug te keren naar de situatie voor 1932. Veel maakbaarheid is onomkeerbaar. Het enige wat wel kan is de 75 jaar aan ervaring en kennis te gebruiken voor een nieuwe visie op de toekomst van het IJsselmeer. Dat belooft staatssecretaris Huizinga (Verkeer en Waterstaat) dan ook te doen. Een visie met meer samenhang tussen de ecologie van het gebied en het veranderende klimaat. Een samenhang waar werken, recreatie en natuurbeheer op elkaar is afgestemd. De huidige regering gaat de regie over het IJsselmeer overnemen. Of alle betrokkenen daar blij mee zullen zijn moeten we afwachten. Komt er toch een spoorlijn op de Afsluitdijk of worden er huizen gebouwd? Of zou de kwaliteit van het water gered zijn door de dijk van een aantal gaten te voorzien? Wordt de rest van het IJselmeer toch nog ingepolderd of zet men juist één van de bestaande polders weer onder water?
En belangrijkste vraag: zal de regering, zullen wij, ooit een afsluitdijk kunnen maken die de missing link tussen wens en werkelijkheid zal vervangen? Gaan we ooit het gat dichten dat tussen maakbaarheid en de gevolgen daarvan ligt?

Maai-codes

Wie in het gelukkige bezit is van een tuintje met een vijver, weet hoe moeilijk de waterschappen het kunnen hebben. Al was het alleen maar omdat de grote waternavel zo snel groeit, dat dat menig plas of sloot overwoekert dreigt te raken. Met nadelige gevolgen voor het zuurstofgehalte in het water of zelfs verstoppingen bij gemalen. Wie ooit het exotische plantje bij het tuincentrum heeft gekocht en nu het explosief gegroeide spul uit de vijver vist en in een naburige sloot kiepert, moet er eens bij stil staan wat een schade zo aan het waterbeheer wordt toegebracht. Denk toch eens na als u de natuur in huis en tuin haalt!
De waterschappen moeten er voor zorgen dat alles in de polder een beetje rimpelloos verloopt, zodat we schoon water hebben en geen wateroverlast krijgen bij het eerste de beste buitje. Het waterschap moet er ook voor zorgen dat alles wat groeit en bloeit zo op elkaar is afgestemd dat wij droge voeten houden en toch de natuurlijke biodiversiteit in stand wordt gehouden. Dat mag wat kosten, dus betaal alsjeblieft uw waterschapbelasting op tijd, want we hebben niks aan een failliet waterschap.
Nederland zou Nederland niet zijn als ook waterschappen zich aan gedragscodes hebben te houden. Men heeft zich bijvoorbeeld bij het maaien van dijken en slootkanten aan de Flora- en faunawet te houden, die bepaalt dat er tussen 15 maart en 15 juli niet gemaaid mag worden om broedende vogels te beschermen. Nu kan men voor bepaalde wetten altijd weer ontheffingen krijgen en dat heeft in Zeeland geleid tot ruzie tussen natuurliefhebbers en het waterschap aldaar. Het waterschap is toch met maaien begonnen en de maaimachines zouden menig nest met eieren aangezien hebben voor een graspol dat met de grond gelijk gemaakt diende te worden. Een lokale natuurverdediger heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Het waterschap Zeeland stelt echter dat er wel degelijk zorgvuldig wordt gemaaid. Volgens een gedragscode die voorschrijft dat het te maaien terrein eerst goed wordt nagekeken en de aanwezige broedplaatsen goed te markeren. Daar mag de maaimachine dan niet overheen. De zeeuwse natuurliefhebber zegt dat daar niks van terecht komt en treft overal verwoeste eieren aan. Tja, het waterschap Zeeland had natuurlijk een voorbeeld kunnen nemen aan de collega''s in Brabant. Die slaan hele stukken land over en maaien het op een beter geschikt tijdstip.
Maar een nog mooier voorbeeld biedt het waterschap in Friesland. Die zetten een alternatieve maaimachine in: het schaap. Een schaap vreet geen eieren. En een vogel wordt niet meer opgeschrikt door het gebrul van de maaimachine-motoren. Het waterschap ziet ook een heel praktisch voordeel. Schapen kunnen veel makkelijker op plekken komen, waar machines niet bij kunnen en zo is het noodzakelijke onderhoud toch gegarandeerd. Niet iedereen vindt het een prachtige oplossing, want het beest vreet ook planten weg waar de boeren last van hebben maar die de oprechte natuurliefhebber liever ziet blijven staan.
Dieren als grasmaaiers. Het komt op meer plekken voor in Nederland en u kunt ze binnenkort ook midden in de stad aantreffen. In Groningen zwerven schaapskuddes door de stad om bermen kort te houden. Geen benzineslurpende grasmaaiers meer en tegelijkertijd een heel natuurlijk manier de bermen van mest te voorzien en de biodiversiteit in stand te houden. Natuurbeheer met natuurlijke middelen en een impuls voor de herinvoering van een oud beroep: de schaapsherder. Innovatie hoeft niet altijd te betekenen dat we nieuwe machines moeten uitvinden.
Uw tuin is waarschijnlijk te klein om een schaapskudde uw gazonnetje bij te laten houden. In dat geval kunt u wel een prachtig stukje innovatie aanschaffen: de solar maaier. Een machientje die zijn energie verkrijgt met een zonnepaneeltje. Zodra de zon schijnt scharrelt het ding over uw grasperk. Alleen waar het hoog gras detecteert, maait het wat sprietjes weg. Het ding lijkt een beetje op een mechanische schaap, maar is veel slimmer. Het laat de plantjes met rust. Het is dus misschien een soort schaap waar de natuurliefhebbers in Friesland wel mee kunnen leven.
Schapen of solar maaiers: er zijn dus nog wel andere oplossingen dan gedragscodes voor het maai-beleid.

Onderzoeken of ondernemen

Frits van Oostrom, president van de KNAW (Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen) en wellicht beter bekend als de bedenker van de geschiedenis-canon, vindt dat de invloed van het bedrijfsleven op de universiteiten veel te groot is. Niet alleen lijken door bedrijven gesponsorde onderzoeken belangrijker dan onafhankelijke onderzoek, ook worden de universiteiten steeds meer als een bedrijf gerund. Het daarbij behorende taalgebruik vindt van Oostrom ronduit verschrikkelijk. Zij haren gaan recht overeind staan bij termen als ''corebusinnes'' en ''outsourcing''.
Hij pleit dan ook voor een grotere onafhankelijkheid van de universiteiten. Meer vrijheid van onderzoek en minder bemoeienis van de bestuurders. En verder moet het om de kwaliteit gaan en niet om de kwantiteit. Bevlogen onderzoek is belangrijker dan ''goals'' en ''targets''.
Een mooi pleidooi, maar het gaat voorbij aan de feiten. De band tussen wetenschap en bedrijfsleven is veel inniger dan menigeen weet. Dat komt natuurlijk omdat niemand zit te wachten op vrijblijvend door een microscoop loeren naar bacteriekweekjes. Dat kost aardig wat geld en dat moet terugverdiend worden. Door maatschappelijke relevante onderzoeken te doen die producten opleveren waar we allemaal wat aan hebben.
De verkoop van die producten is in handen van ondernemers en niet van wetenschappers. En een beetje ondernemer zit weer niet te wachten op producten waar-ie niks aan kan verdienen, dus is het logisch dat het bedrijfsleven enige invloed wil. Dat kan via sponsoring van onderzoeken. Of via het wegkapen van wetenschappelijk personeel bij de universiteiten. Op die manier is menig professor in dienst gekomen van particuliere labaratoria van Shell en Philips. Niet elke academicus hield het daar vol omdat onbevangen en vrij onderzoek doen niet aan de orde is bij zulke bedrijven. De meest hartstochtelijke onderzoekers keerden dan weer terug op de universiteiten, omdat ze het inhoudelijk denken, de echte wetenschap en soms ook de studenten misten.
Maar er zijn ook professoren die de studenten en dat hele onderwijsgedoe kunnen missen als kiespijn. Stappen die over naar het bedrijsleven? Welnee, ze gaan gewoon wat minder uren op de universiteit werken en beginnen voor zichzelf. De ondernemende wetenschapper. Onder andere gedreven door het idee dat ze best zelf een behoorlijk graantje mee mogen pikken als het bedrijfsleven uiteindelijk hun uitvindingen op de markt brengen.
Daar is niks mis mee en daar waren ook goede afspraken over gemaakt met de hoogleraren. Tot voor kort mochten ze maximaal € 25.000,- bijverdienen aan de octrooien op uitvindingen die met onderwijsgelden (een deel van ons belastinggeld) tot stand waren gekomen. De rest van de eventuele verdiensten gingen naar de universiteit zelf. Nu vindt de drie technische universiteiten dat dit beter kan. Om hoogleraren te stimuleren dat ze hun octrooien meer en beter aan de maatschappij (lees: bedrijfsleven) slijten, is er de derde/derde/derde-regeling bedacht. Zo lezen we in Intermediair: "Na aftrek van de gemaakte octrooikosten gaat eenderde van de opbrengst naar de uitvinder(s), eenderde naar de betrokken onderzoeksgroep en eenderde naar de centrale kas van de universiteit. Tweederde van de opbrengst van een octrooi blijft dus binnen de universiteit. Vroeger was dat percentage hoger vanwege het oude maximum van 25 duizend euro dat de uitvinder op zijn bankrekening mocht bijschrijven." Eindelijk afgelopen dus met de schamele fooi die een hoogleraar mocht bijverdienen op het nog schameler salaris van maximaal 159.000 euro.
De hoogleraar gaat dus zelf de markt op en bij een mooi deal met een of ander bedrijf, heeft de prof, zijn onderzoeksgroep en zijn baas (de universiteit) een leuke dag. Tot één van de leden van de onderzoeksgroep gaat mekkeren dat hij/zij even hard aan de uitvinding heeft gewerkt als de prof zelf en recht meent te hebben op een wat groter deel van de buit.
Maar goed, dat zoeken ze onder elkaar maar uit. Waar het om gaat is dat ook hier het gevaar op de loer ligt dat wetenschappers hun oren teveel naar de wensen van het bedrijfsleven laten hangen. Want het wordt verleidelijk om op zoek te gaan naar uitvindingen waar het bedrijfsleven brood inziet, ongeacht de maatschappelijke relevantie. En de aloude vraag of een wetenschapper zich druk zou moeten maken of de commercie zijn uitvindingen ook op een voor de samenleving nadelige manier kan gebruiken, komt hiermee boven drijven. Het geld is immers belangrijker geworden dan het doel.
De wetenschap is van ons allemaal. Laten we daar zelf voor blijven betalen, zodat minister Plaskerk onafhankelijk onderzoek kan garanderen. Onderzoek die de belangen van de samenleving dient.

Mocht je in het ziekenhuis belanden

Nadat vorig jaar de toenmalige minister van gezondheidszorg, Hoogervorst, een puntensysteem voor de waardering van ziekenhuizen introduceerde, om ze af te dwingen beter te presteren en dit jaar de huidige minister, Klink, aankondigde de medische missers in ziekenhuizen te willen halveren, lijkt het er op dat er genoeg mis is in 's lands hospitaaltjes. Recente berichten in de media lijken dat te bevestigen. Van bacteriële besmettingen (legionella en mrsa) tot criminele en onprofessionele ziekenhuismedewerkers, van slechte informatie tot het ontbreken van de noodzakelijke afdelingen.
Dat levert een totaal verkeerd beeld op van de werkelijkheid, zo vinden de gezamenlijke ziekenhuizen en die zijn gisteren dan ook een tegenoffensief begonnen. Met hedendaagse zuster Klivia, Loes Luca, voorop zingen ze ons toe: ''Mocht je in het ziekenhuis belanden, moet je maar denken: je bent in goede handen''. De campagne ''Het ziekenhuis zorgt'' moet duidelijk makend dat alleen vervelende incidenten de media halen, terwijl er voorbij wordt gegaan aan al het goede werk dat er dagelijks wordt verricht. Wat de kranten er ook over schrijven, zo zeggen de ziekenhuizen, een grote meerderheid van patiënten is dik tevreden over de ziekenhuizen.
Tja, ik kan me voorstellen dat het niet leuk is een mislukte operatie op de voorpagina van de dagbladen terug te zien. Maar er bestaan geen ''goed-nieuws'' kranten en in de volksmond heet het nog steeds: geen nieuws, goed nieuws. Een reclame-campagne zal de berichtgeving over medische missers niet uit de wereld kunnen helpen. Is het desondanks goed zo''n campagne te starten?
Martin Buijsen, universitair docent gezondheidsrecht, meent van niet. Zo''n campagne werkt alleen aan de beeldvorming naar buiten toe. Het geld kan volgens hem veel beter worden besteed aan interne zaken als het verbeteren van de waardering en tevredenheid van het zorgpersoneel. Pak het werkklimaat aan, daar help je de zorg veel beter mee, alleen al omdat je daarmee weer genoeg en goed personeel aan kan trekken. Wat heb je aan een prachtige beeldvorming als een ziekenhuis het niet waar kan maken door slecht gemotiveerd personeel of zelfs gebrek aan personeel?
Hebben wij, het publiek, een slecht beeld van het ziekenhuis? Dat valt wel mee. We komen er niet graag. Niet omdat we zo''n beroerd beeld hebben, maar omdat het betekent dat er iets mis met onszelf is. Verder zijn het ook geen uitnodigende plaatsen wegens de grootte, de drukte en de toch vaak wat grote afstand tussen patiënt en arts. De verpleegkundigen zijn een stuk populairder bij de patiënten, maar die staan dan ook heel wat dichterbij.
En wat echt irritant is zijn de nog steeds lange wachttijden in de wachtkamers en voor behandelingen. Maar verder: nee, we hebben heus niet zo''n slecht beeld van de ziekenhuizen. We begrijpen echt wel welk een zwaar beroep artsen en verpleegkundigen hebben. De waardering kan best wel beter, zeker voor de verpleegkundigen. Dus wat dat betreft heeft meneer Buijsen gelijk: besteedt het geld niet aan de ''het-ziekenhuis-moet-weer-leuk-worden-show'', maar pomp het in de kwaliteitsverbetering. De ziekenhuizen moeten zelfs oppassen dat al die reclame niet averechts werkt. Want je gaat toch twijfelen aan bijvoorbeeld een hartspecialist, die niet zijn hand in eigen boezem wenst te steken.
Hoewel de 2e Kamer vorig jaar niet enthousiast was over het idee dat ziekenhuizen reclame zouden moeten maken voor zichzelf, zullen we er aan moeten wennen dat we daar toch meer mee worden geconfronteerd. Niet alleen deze campagne is een voorbeeld, maar ook berichten dat ziekenhuizen garanties willen geven op operaties. U ziet de reclame al voor u: ''Bij ons onder het mes, is gegarandeerd nooit op de fles.'' Maar laat een ziekenhuis toch vooral het werk doen waar ze goed in zijn: beter maken. Geld en energie voor reclames is voor deze sector echt niet nodig.
Tot slot: Natuurlijk is het leuk Loes Luca weer eens te horen, maar liever in haar eigen shows dan met het stompzinnige liedje dat de campagne moet trekken.

Een wereld van verschil

Vandaag wordt de internationale dag van de biodiversiteit gehouden. Met biodiversiteit wordt bedoeld de verscheidenheid aan levensvormen op onze planeet. De mens heeft tot nu toe zo''n 4 miljoen verschillende levensvormen in kaart gebracht. Biologische onderzoekers denken echter dat er zeker 40 miljoen verschillende soorten moeten zijn. Nederland telt bijna 40.000 verschillende soorten planten en dieren (welek dat allemaal zijn kun je terugvinden in het Nederlands Soortenregister).
Nu gaat biodiversiteit niet alleen over het tellen van bloemetjes en bijtjes. Onderzoekers houden ook in de gaten hoe het gaat met de ecosystemen (leefverbanden) en genetische variatie binnen de soorten.
Biodiversiteit is belangrijk voor het (ons) leven. Zo lezen we op de site van het ministerie van landbouw: ''Soorten en ecosystemen zorgen bijvoorbeeld voor de productie van zuurstof, afbraak van dode dieren en planten, bestuiving van planten (waaronder landbouwgewassen), waterzuivering en het beheersen van plagen. Biodiversiteit betekent voor de mens voedsel, bouwmateriaal, brandstof (hout) en grondstoffen voor kleding (zoals katoen) en medicijnen. Ook leidt wetenschappelijk onderzoek aan biodiversiteit regelmatig tot technologische innovatie, economische vooruitgang en meer welzijn (als het bijvoorbeeld leidt tot nieuwe medicijnen)''.
Op zich is het niet zo erg als er hier en daar eens een soort verdwijnt of een ander soort juist de kop op steekt. Dat gebeurt continu in de natuur en daarom zien we nu geen dinosaurussen meer rondlopen. Maar menselijk handelen heeft zo''n grote invloed op natuurlijke ontwikkelingen dat de biodiversiteit stelselmatig wordt bedreigd. Dat kan nadelige gevolgen voor ons eigen leventje hebben en dus zijn tal van organisaties bezig de biodiversiteit te onderzoeken en bedenken ze maatregelen om het leefklimaat gezond te houden. Daarom dus ook zo''n ''Dag voor de Biodiversiteit'' om mensen er op te wijzen hoe vitaal belangrijk een gevarieerde leefomgeving is.
Op dit moment dreigen wereldwijd zo''n 1 miljoen levenssoorten het loodje te leggen als gevolg van de huidige klimaatveranderingen. Nu zijn er wel eerder soorten verdwenen door klimatologische veranderingen, maar op dit moment gaat dat in zo''n rap tempo dat veel soorten geen kans hebben zich aan te passen. En dus verdwijnen er meer soorten dan goed is voor de diverse ecosystemen. In internationaal verband is men het er onlangs over eens geworden dat menselijk ingrijpen een belangrijke factor bij deze veranderingen is. Volgens de Millenium Ecosystem Assessment (onderdeel van de VN) kan het in stand houden en herstellen van de biodiversiteit ertoe bijdragen dat de nadelige gevolgen van de klimaatverandering beperkt worden.
Betekent dit nu dat u niet zomaar een mier mag doodslaan die uw keuken is binnengedrongen? Moet u het onkruid dat uw gazonnetje verwoest met rust laten? Moet het afgelopen zijn met dagelijks douchen?
Maakt u zich niet ongerust. U hoeft niet te kiezen hoe divers uw leefomgeving moet zijn. Dat doen de internationale organisaties, ministeries en tal van wetenschappers wel voor u. Zij bepalen onder andere wanneer een bedreigde soort beschermd moet worden. Dat wordt bijgehouden op Rode Lijsten. De plant- en diersoorten die hierop staan zijn niet allemaal wettelijk beschermd. Alleen de soorten die genoemd worden in de Flora- en Faunawet moeten met rust worden gelaten. En hoe vervelend het voor u ook is: van de mier moet u dus afblijven. De mug mag vooralsnog volledig worden weggemept.
Maar hoe dan ook: een diertje meer of minder maakt een wereld van verschil voor de kwaliteit van ons leven. Niet de kwaliteit van geld, auto''s en huizen. Wel de kwaliteit van aarde, lucht en water. En dus onze gezondheid. En dus ons voortbestaan. Eén dag aandacht voor de biodiversiteit is echt niet genoeg. Elke dag er rekening mee houden dat wij niet op onszelf staan, maar onderdeel uitmaken van een ecosysteem, dat zonder de aanwezigheid van mensen een stuk beter af zou zijn dan nu het geval is.