Help zuster, daar komt de dokter!

Help zuster, daar komt de dokter! Dokters zijn horken, verpleegkundigen zijn lieverds. Een statement die op een willekeurige verjaardagsborrel nog wel eens de kop op steekt. Toch bleek uit een onderzoek in 2006 naar de beleving van de patiënten, dat 80% niet twijfelde aan de deskundigheid van de medisch specialisten. Maar de klantvriendelijkheid kan wel wat groter, want daar scoorden de verpleegkundigen beter mee.

Uit een
ander onderzoek van vorig jaar bleek dat de verpleegkundigen zelf in ieder geval vinden dat ze een betere band met de patiënten hebben dan de artsen. De medici vinden zichzelf uitermate kundig en de verpleegkundigen klagen daar ook niet over. Maar de artsen vinden zichzelf ook heel assertief en de verpleegkundigen zien dat meer als arrogant en weinig toegankelijk.

Over één ding waren beide beroepsgroepen het eens: de samenwerking kan beter. Reden voor het LEVV (Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging) vandaag op het jaarlijkse congres daar eens aandacht aan te besteden.

Want hoe de wederzijdse beeldvorming ook moge zij, het mag een adequate behandeling van de patiënten niet in de weg staan. In de praktijk blijkt dat artsen en verpleegkundigen met dilemma's worden geconfronteerd, waarbij nog wel eens verschil van opvatting over de te volgen handelswijze naar voren komt. Dat varieert van wie de boodschapper van medisch nieuws moet zijn, tot wie de contacten met familie dient te verzorgen. Maar ook hoe met medicatiebeleid om te gaan of wanneer een patiënt klaar is voor ontslag uit het ziekenhuis.

De LEVV constateerde dat de verpleegkundigen zich dan òf neerleggen bij de beslissing van de arts, òf op eigen houtje gaan handelen. Slecht voor de kwaliteit van de zorg voor patiënten, maar ook slecht voor de motivatie van verpleegkundigen, die soms miskent het vak verlaten.
Oplossingen ziet het LEVV in verbetering van vakkennis, vakinhoudelijk leiderschap en beter teamwork. Artsen en verpleegkundigen zouden gezamenlijke scholing moeten krijgen en ook gezamenlijk de aanpak van het teamwork moeten verbeteren.

Wat de kennis betreft krijgen patiënten het steeds lastiger de verpleegkundige van de arts te onderscheiden. Niet alleen omdat ze allebei met een stethoscoop om hun nek rondlopen, maar ook omdat de kennis die verpleegkundigen soms ver strekt. Een intensive care-verpleegkundige heeft een indrukwekkende studie achter de rug.
Daarnaast is er een tendens verpleegkundigen met zodanig meer kennis uit te rusten, dat ze vaker zelfstandig bepaalde medische verrichtingen kunnen uitvoeren. Zodoende kan de werkdruk van de artsen worden verlicht. Uit een
promotie-onderzoek uit 2007 bleek dat Specialized Emergency Nurses (SEN's) prima bepaalde letsels kunnen behandelen.

Bovendien bleek dat de patiënten meer tevreden waren over de zorg van de SEN's, dan van de artsen. De promotor ziet wel meer mogelijkheden voor de inzet van SEN's. Overigens geldt die uitbreiding van taken niet alleen in het ziekenhuis. Ook de assistent van de huisarts handelt vaker zaken af, die vroeger alleen de huisarts zelf deed, waaronder medisch technische handelingen (een urinemonster checken, een wratje wegsnijden of een oor uitspuiten).

Kijk dokter, zo graaf je je eigen graf. Nog even en je hoort uit alle ziekenhuiszalen roepen: Zuster help! Daar komt de dokter!

Laat nu het water maar komen

Laat nu het water maar komen Vandaag hield de Taskforce Management Overstromingen (TMO) een feestelijk middagje, want haar taak zit er op. Al loopt Nederland van noord tot zuid onder water, we zijn er klaar voor.

De TMO, de naam zegt het al, is in 2006 samengesteld om overstromingen beter te managen. Niet om het water zelf in gewenste stromen te leiden of ver van huis te houden, maar wel om hulpverlening beter te laten verlopen, mocht het water ons onverhoeds aan de lippen komen te staan.

De hele klus heeft 15 miljoen euro gekost, maar dan heb je ook wat. Bijvoorbeeld de oefening Waterproef, in november vorig jaar. Niet dat er toen ook maar één dijk is doorgestoken. Nee, een week lang deden bestuurders en betrokken hulpdiensten alsof de ene vloed na de andere het land overspoelde. Men heeft er veel van geleerd en dankzij de bevindingen van de TMO is bestuurlijk Nederland veel beter voorbereid op een watersnood dan twee jaar geleden. Toch kan de landelijke regie sterker, meent TMO-voorzitter Franssen, en moeten de evacuatieplannen nog verbeterd worden. Er zou een landelijke operationeel commandocentrum moeten komen. En daar heeft de verantwoordelijke minister, Guusje ter Horst, wel oren naar. In haar dankwoord aan de TMO kondigde zij aan te willen zoren voor “een Landelijke Operationele Staf die zorgt voor nationaal/regionaal en lokaal afgestemde maatregelen“.

Goed. Op papier ziet het er steeds beter uit. En als, zoals de TMO sterk aanraadt, de bestuurders regelmatig blijven oefenen, zal de nu opgedane kennis niet snel verdronken raken. Bestuurders die bij calamiteiten zelf in paniek chaotisch te werk gaan, wekken natuurlijk het vertrouwen van de getroffen burgers niet.
Nu meent de overheid dat die burger zelf nog veel te laks omgaat met mogelijke risico's. Want ondanks de
Denk Vooruit-campagne meent Ter Horst dat de burger nog maar weinig “zorgvuldig voorbereidingsgedrag” vertoont. En dat is wel nodig, want als de nood aan de man is “gaat iedereen meteen aan de slag om alles te doen wat mogelijk is“, stelt Ter Horst, “maar de overheid kan niet altijd voor iedereen zorgen. Burgers hebben daarin nadrukkelijk ook een eigen verantwoordelijkheid“.

Ah, daar is de mantra van Balkenende weer. Een beroep doen op burgerman's eigen verantwoordelijkheid als het de overheid teveel wordt. Maar goed, bij een beetje omvangrijke ramp moeten we allemaal aan de bak. Nu ben ik in onze geschiedenis nog geen calamiteit tegen gekomen waar de burger verstek liet gaan. Niet voor niets zijn er talloze burgers gehuldigd wegens hun inzet bij de watersnoodramp in 1953 en de overstromingen in Limburg en Gelderland in 1995. En de overheid? Het Deltaplan was en krachtig antwoord en in alle vertrouwen keken burgers weer de toekomst in. Dat vertrouwen kreeg een deuk in 1995. Niet alleen om de chaotische coördinatie van de evacuaties en hulpverlening. Ook om het vervolg. Want ondanks beloftes van de overheid ziet het er naar uit dat delen van Limburg nog tot na 2017 kwetsbaar zullen blijven, aldus de
Limburgse waterschappen.

De Taskforce heeft ook EDO's bedacht: Ergst Denkbare Overstromingen. Wat zal de overheid doen om het hoofd boven water houden als de ADEDO het land teistert, de Allerergste Der Ergst Denkbare Overstromingen?

Stel: Limburg en Gelderland staan alweer onder water. Maar daar hebben we dus ervaring mee en we zijn beter voorbereid. Geen nood dus. Echter: de plannen van de commissie Veerman om het IJsselmeer tot anderhalve meter mee te laten stijgen met de Waddenzee, bleken na aanvankelijk succes toch geheel onvoorzien, de dijken langs het 'blauwe hart' ondermijnd te hebben. Overijssel, Friesland en delen van Noord-Holland beginnen vol te lopen.En terwijl storm en hevige regenval reddingsoperaties bemoeilijken, komt het water ook nog eens van onderen. In Zoetermeer was een pvc-buis uit de drinkwaterleiding gesprongen en kostbaar drinkwater spuide de straten in. Dat kan, zegt een deskundige, door zetting van de grond, bijvoorbeeld bij vorst, of de trilling van een vrachtwagen.

Den Haag ziet zich steeds meer omringd door het aanzwellende water. De regering ziet het aankomen en omdat “de overheid niet altijd voor iedereen kan zorgen” en de “Landelijke Operationele Staf” in tact moet blijven vertrekt het kabinet per helikopter naar Engeland. De burgers, inmiddels goed opgevoed door de instructies van de Denk Vooruit-campagne zitten, zoals van hen wordt verwacht, aan de radio gekluisterd en horen een dag later de premier de gedenkwaardige woorden zeggen: “Maakt u zich geen zorgen, raak niet in paniek, met ons is alles goed, dus burgers, houd moed“.

Bij tijden van voorspoed zijn we soms niet zo'n jofel volkje, maar ik durf te wedden dat bij een ramp van zo'n omvang wij met ons corrllectief referendum gezond verstand elkaar er wel weer bovenop helpen. De overheid zou ons tot steun zijn als er geen miljoenen worden gestoken in protocollen, maar in sterkere dijken, drijvende woningen en beter onderhoud van riolering en waterleidingen.

Democratie is onderzoek

Democratie is onderzoek

Terwijl op moment van dit schrijven Balkenende gevrijwaard lijkt van een parlementaire enquête, is het misschien aardig om de parlementaire democratie op haar onderzoeksgehalte te bekijken.

Feit is dat de laatste decennia het aantal enquêtes en onderzoeken flink is toegenomen. Sinds 1852, waarin de eerste parlementaire enquête plaatsvond, zijn we 17 enquêtes en 45 parlementaire onderzoeken verder. Zestig stuks dus, waarvan de meesten na 1990 zijn uitgevoerd: 5 enquêtes en 27 onderzoeken. Je vraagt je af wat er rond 1990 zo veranderde aan de politiek dat het parlement de dwingende behoefte aan nader onderzoek niet kon onderdrukken.

In dit overzicht (excelsheet!) kun je zien welke zaken er gespeeld hebben en welke ministeries erbij betrokken waren (Bron: Politiekcompendium.nl).

De top 3 van parlementaire enquêtes betroffen Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken en Justitie. Bij enkele enquêtes waren soms meerdere ministeries betrokken. De enquête naar de Bijlmerramp (neerstorten El-Al vliegtuig op de Bijlmer) was niet alleen een zaak van Verkeer en Waterstaat, maar evengoed van Binnenlandse Zaken, wat betreft de rampen coördinatie. En van de enquête naar de Bouwfraude kun je zeggen dat niet alleen Justitie, maar bijna alle ministeries betrokken waren omdat ook projecten in opdracht van de overheid ter sprake kwamen.

De top 3 van parlementaire onderzoeken wordt aangevoerd door de ministeries van Defensie, SVW (Sociale Zaken, volksgezondheid en welzijn) en op de gedeelde 3e plaats: Binnenlandse Zaken en Vrom (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu).

Gooien we de enquêtes en onderzoeken op één hoop dan staat (alweer) Defensie op de 1e plaats, SVW een goede 2e en Economische Zaken deelt met Justitie de 3e plaats.

De huidige Irak-kwestie valt deels onder Defensie, evenals de JSF-perikelen, die zo langzamerhand ook rijp lijken voor een onderzoek of enquête. Bij de Irak-kwestie is Buitenlandse Zaken zeker medeplichtig, zoals Economische zaken wel een vinger in de brei zal hebben bij de JSF-straaljager. Maar Defensie valt wel op met 2 enquêtes en 11 onderzoeken. Wie denkt dat de oorzaak gelegen is in het feit dat burgerministers de militairen moeten besturen heeft het mis. De eerste enquête en onderzoeken vonden plaats toen er militairen als minister van Oorlog waren aangesteld.

Opvallend aan de lijst is ook dat Financiën zo laag scoort. Eén enquête naar de zoutaccijnzen in 1852. Het was de allereerste parlementaire enquête en wie weet heeft het ministerie van Financiën toen al veel geleerd en heeft men gedacht: dat was eens, maar nooit meer. Raar eigenlijk want de belastingen alleen al, gaan zovelen aan het hart dat het wonderbaarlijk is dat er niet meer onderzoek naar is gedaan. Maar goed, we leven in andere tijden dus kunnen we misschien nog een parlementaire enquête naar het beleid rond de kredietcrisis verwachten en als de Belastingdienst over een jaar nog niet op orde is, kan dat ook op de onderzoekstafel.

Hoe nu de onderzoeksdrift van na 1990 te duiden? Ah! Ik zie het al. De schuld van Paars, zoals tegenwoordig de schuld van alles daar lijkt te liggen. Wim Kok kreeg als minister-president met maar liefst 4 enquêtes en 17 onderzoeken te maken. De enquête naar Sebrenica was wel de meest wrange. Nu erfde hij wel wat kwesties van Lubbers III, die 1 enquête en 4 onderzoeken overleefde.

Balkenende heeft nu dus eigenmachtig zijn 7e onderzoek verordonneerd. Of hij daarmee het aantal enquêtes op 0 weet te houden is nu uiterst twijfelachtig. Eigenlijk gun ik de man, nog voor hij zijn ambt als vader des vaderlands neerlegt, de eer lijstaanvoerder van het aantal enquêtes te worden.
De JSF-straaljager, de belastingen en de kredietcrisis heb ik al genoemd, maar daar kunnen wat mij betreft nog wel enquêtes bij naar het wankelmoedige beleid rond de WMO en AWBZ, de privacyschendingen, de kunstmatig laag gehouden werkloosheid en het grote stedenbeleid (inclusief de probleemwijken) bij. Samen met de Irak-kwestie zal het dan nog jaren duren voor er een minister-president is die een aantal van 8 enquêtes zal weten te evenaren.

Ondertussen zijn enquêtes en onderzoeken zo'n trend geworden, dat we ons kunnen afvragen of het parlement de gebruikelijke controle wel aankan. Misschien moeten we de parlementaire democratie vervangen door een onderzoeksdemocratie. Niet meer op politieke partijen stemmen, maar op door de wol geverfde onderzoekers.

Tot slot: Het overzicht is misschien niet volledig en wellicht voor correcties vatbaar. Die kun je in de reacties kwijt. En natuurlijk ben ik benieuwd naar jouw duiding van dit overzicht.

Onbeheersbare migratiemachine?

Onbeheersbare migratiemachine? Morgen mag staatssecretaris Albayrak het boek De Migratiemachine in ontvangst nemen. Een bundel essays waarin kritische vragen worden gesteld bij de technologieën die worden gebruikt om de stroom migranten te beheersen.

Zoals bij andere ITC-projecten bij de overheid, wordt ook bij instanties als het IND (Immigratie en Naturalisatie Dienst), politie en de COA (Centrale Opvang Asielzoekers) allerlei software onvoldoende beheerst en werken systemen nog veel te slecht samen.
Eén van auteurs en co-redacteur van het boek, Albert Meijer, legt een relatie tussen de politieke verantwoordelijkheid en die van de uitvoerende instanties.

De overheid voert een beleid waarbij strengere controle over de aantallen en aard van de immigratie-aanvragen de instroom dient te bepreken, en tegelijkertijd betere kostenbeheersing en grotere efficiency nastreeft. Dat laatste kan bijvoorbeeld lange procedures voorkomen, waarbij asielaanvragers te lang op een beslissing moeten wachten.

Dat heeft in het verleden tot een herverdeling van taken bij de uitvoerende diensten geleid en tot een uitdijend technologisch instrumentarium. Een voorbeeld uit de bijdrage (pdf-document!) van Albert Meijer, is de IND.

In 2005 rapporteerde de Algemene Rekenkamer over onzorgvuldig gebruik van ICT-systemen. Systemen sloten niet goed op elkaar aan en gegevensbestanden waren vervuild. Het IND was het overigens eens met de Algemene Rekenkamer dat de problemen onder andere waren ontstaan door een politieke besluit taken van de Vreemdelingendienst over te hevelen naar de IND. Daarmee werd de IND met een grote hoeveelheid extra werk opgezadeld, waarvoor hun systemen en denkwijze nog onvoldoende was uitgerust. Signalen over niet goed werkende systemen werden door de politiek verantwoordelijken genegeerd.

De beslisambtenaren bij het IND hebben met diverse systemen te maken. Met INDIS verwerkt men de administratieve afhandeling van aanvragen. Een systeem dat ook een database met informatie over alle vreemdelingen bevat en het Beslis Ondersteunend Systeem (BOS). De IND werkt daarnaast met allerlei andere systemen zoals het landeninformatiesysteem. Maar omdat diverse databases niet aan elkaar gekoppeld zijn, kunnen oorzaken vann eventuele fouten slecht getraceerd worden. Tevens is er een koppeling met de GBA (de Gemeentelijke Basis Administratie), maar er was onvoldoende kennis over te gebruiken coderingen, wat tot rare zaken leidde. Als het geboorteland onbekend was, werd dat in het systeem vermeld als “Boveteilanden” of werd een geboorteplaats als Amsterdam vertaald in “Simonshaven”.

Hert zal ook wel de werkdruk zijn, die er toe leidt dat ambtenaren bij hun besluiten vaker blind varen op het geautomatiseerde beslissysteem (de BOS). Het systeem is bedoeld als adviserende ondersteuning, maar het komt vaker voor dat de ambtenaren het geautomatiseerde advies als bindend zien. Daarmee dreigen individuele parameters, die niet te vatten zijn binnen in de algemene richtlijnen waarop het BOS is gebaseerd, buiten beschouwing te worden gelaten. Dat kan ten koste gaan van details die net het verschil tussen goedkeuring of afwijzing uitmaken.

Ondertussen draait de migratiemachine, het complexe stelsel aan ICT-toepassingen, op volle toeren. Beslissingen over menselijke factoren worden steeds meer over gelaten aan de technologie, die nog aan alle kanten tekortschiet. De overheid faciliteert een IND niet genoeg om èn de werkwijzen te verbeteren, èn ook nog eens in steeds kortere tijd de immigratie-aanvragen te beoordelen.

De procedure van aanvraag tot beoordeling moet nog sneller. In de toekomst zal binnen 8 dagen bekeken moeten zijn of een aanvraag gehonoreerd kan worden. Dat lijkt goed voor de aanvragers. Als je uit onveilige, onzekere gebieden komt wil je natuurlijk snel zekerheid over je nieuwe toekomst. Het laatste woord is hierover nog niet gezegd. Van diverse kanten is er kritiek op de versnelde procedure, omdat er te grote risico's op onzorgvuldigheid zijn en er te weinig tijd is voor de uitvoerende diensten gedegen onderzoek te doen (zie de bezwaren geuit door VluchtelingenWerk Nederland).

De technologie, zo betoogt Albert Meijer, kan voordelen hebben om de effectiviteit en de efficiency van het migratiebeleid te versterken, evenals de rechtvaardigheid op individueel niveau. Het beleid is tot nu toe echter te veel gericht op het verdere ontwikkelingen van deze complexe machine, waarbij er meer aandacht is voor de positieve effecten, als effectiviteit en efficiency, en minder voor de negatieve effecten zoals verkeerde registratie, schending van privacy en onterechte behandeling.

En dus zullen er voorlopig nog wel migranten rondlopen met de identiteit van hun broer of worden er mensen terug gestuurd naar onveilige landen, omdat een koppeling tussen de juiste bestanden niet werd gerealiseerd.
Nederland als grote broer voor de zwakkeren in de wereld, laat het werk over aan big brother-systemen. Volautomatisch de toekomst in.

(De migratiemachine, onder redactie van H. Dijstelbloem en A. Meijer, uitgeverij Van Gennep, ISBN: 9789055159543, genre: sociale wetenschappen)

Bedrijvige natuur

Bedrijvige natuur

Als het aan ingenieur Robbert Snep ligt, worden ook bedrijventerreinen tot natuurgebied verklaard. Omdat veel van die terreinen verouderd zijn en aan herstructurering toe zijn, is er een mooie gelegenheid die fantasieloze, soms troosteloze area's op te pimpen en een “meerwaarde voor hun omgeving” mee te geven.

Aanstaande vrijdag promoveert de ingenieur op zijn onderzoek naar het behoud van biodiversiteit op bedrijventerreinen. Uit zijn onderzoek is gebleken dat bijzondere broedvogels en amfibieën al op die terreinen voorkomen en met een beetje aanpassing kan de natuurlijke meerwaarde nog vergroot worden.

En dat geldt niet alleen voor de bedrijventerreinen die diep in de polder liggen. Ook de complexen aan de stadsrand kunnen als “bron voor meer natuur in de stad dienen, zodat bewoners van aangrenzende wijken meer vlinders en vogels in hun tuin krijgen”.
De gebruikers van de terreinen zijn welwillend en onderschrijven de meerwaarde van natuur op hun grondgebied. Maar dan moet het wel passen bij de gewenste uitstraling van hun business en gezond en leefbaar zijn voor werknemers en omwonenden.

Groene daken en gevels, tijdelijke natuur op braakliggende stukken grond, ecologische verbindingzones en meer ecologisch groen in plaats van het steriele bedrijfsgroen zijn middelen om tot een biodivers bedrijfsterrein te komen, stelt Robbert Snep. Nederland loopt op dat gebied nog achter bij het buitenland, waar veel meer bedrijven aan natuurbehoud op hun eigen terreinen doen.

Je hoort het bedrijfsleven al bijna opgelucht zuchten dat Milieudefensie nu hun actie “Teken tegen nieuwe bedrijfsterreinen” wel in de prullenbak kan gooien. Zo slecht is alle bedrijvigheid niet voor de kleine watersalamander. Dat diertje is wel slecht voor de bedrijvigheid. Want er hoeft maar één salamander, korenwolf of rugstreeppad gesignaleerd te zijn of bouwplannen lopen vertraging op. Minister Verburg (LNV) heeft zelf een professor aangesteld als Gegevensautorteit Natuur, die er voor moet zorgen dat ontwikkelaars niet ineens een onverwacht beestje op hun pad treffen.

Wat nieuwe bedrijventerreinen betreft zal nog enige waakzaamheid op zijn plaats zijn. Dat Milieudefensie als kritische tegenhanger van de Gegevensautoriteit Natuur optreedt, mag voorlopig dan ook behouden blijven als de noodzakelijke “kwaden” der democratie.

De herstructurering van bestaande terreinen zouden ook op vertraging kunnen rekenen, omdat daar toch ook diertjes blijken te leven die onder bescherming van de Flora- en Faunawet vallen en tot de zo gewenste biodiversiteit van dit land behoren.
De ideeën van ingenieur Snep bieden ruimte voor de bedrijven. Maar ik kan me voorstellen dat men het terrein niet graag overwoekerd ziet door allerlei wildgroei dat bescherming biedt aan elke willekeurige vlinder of koekoek. En bovendien, moet een bedrijventerrein afgesloten worden als de daar opgegroeide padden aan hun jaarlijkse trek beginnen? Het is toch geen representatief gezicht als het asfalt bezaaid ligt met paddenlijkjes.

Het zal nog wel praktijk blijven dat, in de strijd om elke vierkante centimeter, er zowel een bedrijfsterrein hier als een korenwolf daar zullen sneuvelen. Op de weg naar een grotere integratie van menselijke bedrijvigheid en noodzakelijk groen bieden ideeën als die van ingenieur Snep voorlopig minimale winst en hoeven we voorlopig geen keuze te maken hoeveel natuur ongerept dient te blijven ten behoeve van onze overleving.

Natte voeten dag

Natte voeten dag

Nederland bestaat voor 27 procent uit Wetlands. Da's engels voor “Waterrijke gebieden, moerassen, vennen, veen- of plasgebieden, natuurlijk of kunstmatig, blijvend of tijdelijk, met stilstaand of stromend water, zoet, brak of zout, met inbegrip van zeewater, waarvan de diepte bij eb niet meer is dan zes meter” (quote op website LNV).

Maandag 2 februari is het de Wereld Wetlands Dag. Dan moet iedereen er op gewezen worden hoe vitaal belangrijk die natte gebieden zijn. Het LNV (ministerie voor Landbouw, Natuur en Visserij) legt uit dat wetlands onmisbaar zijnvanwege hun ligging op internationale trekroutes van vogels, dienen als kraamkamer voor vissen en andere zeedieren en zijn belangrijk voor de mens: voor visserij, recreatie, scheepvaart, waterberging tegen overstromingen, drinkwatervoorziening of als aantrekkelijke woonomgeving“.

Waar Nederland ooit worstelde met het water, ligt het nu overhoop met de ruimte. Want 43 gebieden tot wetland benoemen is nobel en goed voor de libel, de meerkoet, de brasem, het riet en de gele lisdotter, maar er moet ook gewoond, gewerkt en gerecreëerd worden. En daar wringt het. We hebben zoveel gewonnen op het water voor onze behoeften, dat we vergeten zijn hoe belangrijk al dat nat is.

Is ook niet nodig, want laat de Chinezen maar hun water besteden bij de fabricage van onze T-shirts. En natuurlijk moet het Amazone-gebied beschermd worden, belangrijk als het is voor het wereldse klimaat. Wij zijn veel te klein voor zo'n oppervlakte aan beschermde natuur.

Die 43 wetlands hier zijn al een hele mooie bijdrage aan het behoud van noodzakelijk water. Niet alleen bekende gebieden als de Biesbosch en de Waddenzee horen daarbij. Pittoreske oorden als Rottige Meenthe ook. Niet ver van het IJsselmeer waar mooie plannen voor liggen.

Het IJsselmeer moet het blauwe hart van Nederland worden, lezen we in een artikel in het NRC. “Sinds enkele maanden ligt een toekomstvisie bij het kabinet om de matige waterkwaliteit van Markermeer en IJmeer een enorme ecologische oppepper te geven. Dat moet het mogelijk maken de zuidwestelijke hoek van de voormalige Zuiderzee bij de Randstad te trekken. Door Almere uit te breiden. Door waterrecreatie te bevorderen. En een brug of tunnel aan te leggen tussen Almere en Amsterdam“.

En dan wil de Deltacommissie ook nog dat het noordelijke deel als zoetwaterbuffer gaat dienen. Hard nodig bij droge zomers en omdat de Zeeuwse wateren niet langer geschikt zijn voor die functie. De voorzitter van Bouwend Nederland, Elco Brinkman, vindt dat het prima te combineren is met uitbreiding van de Randstad richting IJsselmeer. In het zuidelijke deel moeten we aan de slag, vindt hij, en “bezwaren van politieke, juridische of ecologische aard” opzij zetten omdat “hier een nationaal belang in het geding is“.

Het is natuurlijk tobben met zoveel mensen en zo weinig ruimte. Dus worden 'en-en' opties gekozen. De meeste wetlands hebben niet alleen de functie van waterleverancier, maar zijn ook recreatiegebieden en economische bronnen. Maar waarom dat idee dan niet helemaal toegepast op de hele delta, die Nederland is?
Verklaar heel het land tot Wetland. Dat zou betekenen dat het niet alleen in de Weerribben verboden is een colablikje in het moeras te gooien, als je er op een zonnig dagje doorheen fietst. Het betekent ook dat de grachten in de steden, de sloten langs de snelweg en de vijvers in de tuinen beschermd moeten worden tegen oneigenlijk gebruik.

We leven niet met het water, we wonen het uit. Geheel conform de principes van Elco Brinkman's nationale belang. Omdat we zo'n hekel hebben aan natte voeten en we gezond water wel elders uit de wereld kunnen importeren?

Het nieuws is jouw loterij

Het nieuws is jouw loterij

Hier groot is de kans dat je bestaan wordt bevestigd door een berichtje in de krant? Of anders gesteld: voor wie is het nieuws een ver-van-zijn-bed-show?
Ik durf te stellen dat voor veel mensen de waan van de dag niet tot hun eigen dagelijkse realiteit behoort. En dat de reden is waarom veel mensen zich niet druk maken om nieuws dat ongetwijfeld wel gevolgen heeft voor vele anderen.

Het ver-van-je-bed effect is aanzienlijk dichterbij dan sommigen menen. Sommige mensen zijn pas geraakt door het nieuws als er geen nieuws is, omdat hun krantenbezorger door de griep is geveld. Zelf dacht ik dat het zo'n vaart niet liep met de griepepidemie, totdat ikzelf gisteren tussen de klamme lappen belandde. Bingo! Ineens ben je dan onderdeel van het nieuws en kun je, benauwd maar opgelucht, ademhalen dat je er bij hoort. Moet het zover komen voor je beseft dat ook jij morgen het nieuws kan zijn?

Ga je je pas druk maken om de kredietcrisis op het moment dat je jouw huis moet verkopen? Okee, het hoeft geen reden voor paniek te zijn. Neem een voorbeeld aan mensen die dat lot beschoren zijn en creatief genoeg zijn om het lot naar eigen handen te zetten. Gewoon je huis verloten. Is in Oostenrijk al gelukt, in Engeland kan je een huis winnen door een sudoku op te lossen. Mocht jij voor die situatie staan dan moet je alleen nog hopen dat het lot je gunstig is gezind en de overheid hier jouw creativiteit toestaat. In Duitsland mag het niet en dan heb je pech. Maar ja, zo gaat dat met loterijen.

Nog een nieuwtje waar weinigen zich druk om zullen maken: een paar raddraaiers hebben een bijenstal vernield. Mensen die zelf geen bijenhouder zijn zullen wellicht hun schouders ophalen. Maar realiseer je je wel dat daarmee je dagelijks eten in gevaar komt? We hebben al niet zoveel bijen meer, onder andere omdat de hoeveelheid natuur minder wordt. Toch leveren de bijen voor 1 miljard euro een bijdrage aan ons voedsel. Gaan we ons pas echt druk maken om vandalen die de natuur verstoren als morgen de schappen van Appie Heijn leeg zijn?

Vraagje aan de lezers hier: Hoe groot is de kans dat het nieuws je daadwerkelijk raakt? Of is het lot ook bij jou al gevallen?

De vrijheid van meningsuiting: een idee-fixe

De vrijheid van meningsuiting: een idee-fixe

Soms willen we iets dat niet bestaat. Neem de vrijheid van meningsuiting. Wie je er ook over hoort, wat je er ook over leest, altijd wordt het gedefinieerd met beperkende criteria. Dat was al zo bij een oude Griek als Socrates, die alle opvattingen graag getoetst zag door een tribunaal van de ratio. Dat is nu nog zo, bij Mark Rutte die een grotere vrijheid van meningsuiting wilde bepleiten, mits het niet aanzet tot geweld en haat en beperkingen kent ook Geert Wilders, die bepaalde godsdienstige uitingen wenst te verbieden.

In de eeuwen tussen de oude Grieken en de hedendaagse roeptoeters, is de vrijheid van meningsuiting regelmatig uitgebannen door orthodox-religieuze en dictatoriale regimes. En de bepleiters van meer meningsvrijheid wisten het eveneens niet te stellen zonder nadere regeltjes. Goedbedoelde regeltjes, om te voorkomen dat de vrijheid van de één, een beperking voor een ander zou kunnen betekenen of regels die bepaalden welke mensen het beste die vrijheid kunnen uitoefenen.

Er zijn twee problemen met de vrijheid van meningsuiting.
1. Vrijheid, in de zin van volledige vrijheid alles te kunnen doen en zeggen, is een onhaalbaar ideaal. Alles zeggen zou nog kunnen, omdat het woord ook een uiting kan zijn van alles wat we maar denken. Onze hersens zitten zo in elkaar dat we ook de meest onpraktische, irreële en waanzinnige gedachten in taal kunnen uiten. Maar een mens bestaat niet uit gedachten alleen. Ons vlees en bloed is gebonden aan de beperkingen van dat vlees en bloed en aan de aanzienlijke beperkingen die onze leefomgeving stelt. Het idee dat we met louter onze “vrije” gedachten die werkelijkheid naar onze hand kunnen zetten, heeft al tot aardig wat ongelukken geleid.

2. Mening wordt te vaak verward met werkelijkheid. Een mening is een expressieve mix van rationaliteit en emotionaliteit en sterk beïnvloedbaar door wisselende omstandigheden buiten onszelf. Ofwel: een mening van vandaag kan ingehaald worden door een werkelijkheid van morgen.

Wie, in navolging van Pim Fortuyn, streeft naar een vrijheid te kunnen zeggen wat je denkt, streeft een ideaal na die er altijd is geweest en tegelijkertijd, soms vergaande vrijheidsbeperkingen voor medemensen betekent.

Zeggen wat je denkt. Een fundamentalistische religieuze doet het, een provocerende liberaal doet het, een kalme filosoof doet het. In dat spectrum lijken de meningen van met wapens uitgeruste machtigen en van de hardste, ongenuanceerdste roependen telkens de meeste vrijheid te verkrijgen.

De Vlaamse hoogleraar sociologie, Mark Elchardus ziet weinig verschil tussen de religieuze fundamentalist en liberale fanatici. “Perfecte spiegelbeelden zijn het, de fanatici van de profeet en die van de vrijheid. Wat gelijken ze op elkaar. […] Dit is een wereld die zich opent, globaliseert, divers wordt. Is dat leuk? Niet noodzakelijk en zeker niet altijd, maar het is wel een feit. En een meer diverse wereld heeft tot gevolg dat je rekening moet houden met meer en andere en soms moeilijk te begrijpen gevoeligheden. Wie alleen woont, moet geen rekening houden met huisgenoten; wie samenwoont, mag zelfs in eigen huis de absolute vrijheid vergeten. Maatschappelijk is dat niet anders. Meer divers is meer beperkt” (zie lvb.net van de liberaal Luc van Braekel).

Is het dan goed met wetten en regels duidelijkheid te verschaffen over die beperkingen?

De ervaring leert dat we dan wel de mogelijkheid creëren ons via de rechter te verweren tegen beledigingen, vals veronderstelde aantijgingen en discriminerende meningen. Egbert Dommering, hoogleraar informatierecht, verwijst in een boekbespreking (pdf!) over uitingsdelicten, naar “de relikwieënkast: majesteitsschennis, belediging van vreemde staatshoofden en godslastering. (Meestal leveren die processen wel prachtige cultuurhistorische documentatie op! Omwille van de geschiedschrijving zou je ze dus moeten handhaven.) Toepassing van de overige bepalingen zou alleen in harde gevallen van wezenlijke aantasting van de menselijke waardigheid en bedreiging met geweld moeten plaatsvinden, met de kanttekening dat voortdurend het gevaar dreigt dat politiek incorrecte uitspraken worden afgestraft in plaats van dat rechtgoederen worden beschermd“.

Er zouden twee opties kunnen zijn om tot een nieuwe vrijheid van meningsuiting te komen.
1. Volledige vrijheid, inclusief uitingen die wie dan ook als beledigend kan ervaren vastleggen in de grondwet. Maar dan ook in de grondwet de vrijheid van boosheid vastleggen, evenals het recht op stilte. Een ieder die ook maar één van die drie rechten schendt, is strafbaar.
Ik ben het meteen met uw mening eens dat zo'n regeling nergens op slaat.

2. Dan maar optie twee? Erkennen dat volledige, onvoorwaardelijke vrijheid niet kan bestaan. Tenzij we met de tijdsgeest meegaan en afspreken dat iedereen het grondwettelijk recht heeft op zijn/haar eigen werkelijkheid. De uitoefening van die werkelijkheid dient beperkt te worden tot de privé-sfeer, die onaantastbaar wordt verklaard.

Een derde mogelijkheid, het recht op meningsverschil, lijkt me in deze woelige tijden een onhaalbare optie, omdat er nu net iets teveel mensen zijn die zo'n recht als krankzinnig zouden afdoen.

Richtlijn huilbaby's van de baan

Richtlijn huilbaby's van de baan Na fikse onenigheid over de aanpak van huilbaby's, is de conceptrichtlijn ingetrokken. De meningsverschillen onder de betrokken deskundigen betreft vooral de meting van de huilperiodes. In de conceptrichtlijn was het plan opgenomen met een wekker de duur van het huilen te meten. Andere deskundigen verwerpen dit idee, want al een half uur huilen kan op de langere termijn schade betekenen voor de baby.

Het intrekken van de richtlijn betekent dat deskundigen vooralsnog hun eigen aanpak van huilbaby's moeten bedenken. Eén deskundige meent dat huilbaby's vaak verkeerd worden benaderd. Bij het minste geringste geluid wordt de baby opgepakt, toegesproken, rondgedragen of gevoed. De baby raakt overprikkeld met als resultaat dat de baby nog meer gaat huilen. Het is veel belangrijker het gehuil te leren interpreteren, zegt de deskundige. Anders reageer je verkeerd en is de baby niet meer stil te krijgen.

Dat proces is herkenbaar bij landelijk bekend geworden huilbaby's. Met name een crisis in de Thorbecke-crèche te Den Haag veroorzaakte een tsunami aan huilbaby's. Bij één baby is een allergie verkeerd behandeld, bij een ander raakte de crècheleiding zo in war dat men de baby op straat zette. Een derde baby, inmiddels op eigen benen, eist nu dat het huilrecht grondwettelijk wordt vastgelegd.

In alle gevallen strookt het gedrag van deze huilbaby's met wat eerder genoemde deskundige ziet als belangrijke oorzaken van een verkeerde aanpak. De baby's zijn duidelijk overprikkeld geraakt door de wirwar van aandacht. Positieve en negatieve benaderingen wisselen elkaar af. De ene keer worden ze beloond met peilingen, een andere keer wordt gedreigd met een justitiële tik op de broek. Anderen menen het gehuil met media-aandacht te kunnen beheersen, weer anderen achten het doeltreffender de baby op te sluiten in de wc (de zogenaamde cordon sanitaire).

Het is jammer dat de deskundigen het niet eens kunnen worden over een definitieve richtlijn voor huilbaby's. Zo'n 10% van de baby's is een jankerd. Te vrezen valt dat het aantal huilbaby's toe zal nemen omdat, zo stellen sommige pedagogen, we in tijden leven waar de baby's onvoldoende structuur krijgen aangeboden.

Het valt de Thorbecke-crèche niet alleen zelf te verwijten dat men geen eensgezinde en duidelijke gestructureerde aanpak heeft weten te vinden. De subsidiërende overheid vertoont immers zelf een zwalkend beleid, waar veel aandacht (van de kiezers) belangrijker lijkt dan een doelgerichte aanpak van de problematische omgeving waarin de baby's moeten opgroeien.

De landelijke bekende huilbaby's zijn het overigens onderling ook niet eens. De een balt haar vuistjes voor de promotie van Sinterklaas, de ander stampvoet woedend om dan wel de Zwarte Pieten buiten onze grenzen te houden. Het derde grut verwijt de centrale ketel dat die zwart ziet. Die baby heeft immers jaren mogen meewerken aan de uitvoering van het beleid van een huilebalk uit een der christelijke crèches.

Zal een richtlijn, als die er nog komt, wel voldoende zijn om dit land nog droog te houden van de vloed aan tranen der huilbaby's? Of wordt het tijd voor een Deltaplan tegen de stormvloed van al dat gejank?

Van keurmerk tot kwaliteit

Van keurmerk tot kwaliteit We moeten eens af van allerlei keurmerken. Het wordt tijd voor kwaliteit.
Bijna iedereen denkt het, bijna niemand durft het te zeggen. De organisaties die keurmerken verstrekken zullen het nooit zeggen, evenals de kwaliteitsmanagers- en medewerkers die op de loonlijst staan van menig zorg- en welzijn leverende instelling.
De overige medewerkers zeggen er nauwelijks iets van, omdat ze voorgehouden is dat het keurmerk garant zal staan voor het binnenslepen van subsidies en vergoedingen, ofwel hun eigen werkgelegenheid.
Het is overigens niet waar dat het ontbreken van een keurmerk of certificaat leidt tot stopzetting van die subsidies en vergoedingen.

Het aantal instellingen dat het keurmerk (of certificaat) in de wacht sleept, groeit met de dag. Er wordt hard gewerkt aan kwaliteit zou je dus kunnen zeggen. Helaas schiet de echte kwaliteit er een beetje bij in. Veel geld en energie wordt gestoken in de papieren, c.q. digitale kwaliteit. Protocollen, richtlijnen, werkinstructies en gedragscodes staan keurig in kwaliteitshandboeken. Als de certificerende instantie ziet dat er heel wat van die stukken zijn en bovendien te horen krijgt dat er minstens één functionaris is die de documenten op orde houdt en actualiseert, dan heeft men het keurmerk al binnen.

Loopt er echter een overheidsinspecteur binnen, zal die snel zien dat er wel een uitstekende nota “cliënt centraal” is, maar dat de “zweedse band” de cliënt centraal vastketent aan de rolstoel. Inspecteert de brandweer de veiligheid, zal die constateren dat er een prima ontruimingsplan aanwezig is, maar dat in te veel gevallen de medewerkers niet weten hoe ze bij een ontruiming te werk moeten gaan. Komt de Keuringsdienst van Waren langs, blijkt er een prachtboek keuken- en hygiëneregels te zijn, maar één vinger achter een fornuis en de inspecteur is uren bezig zich los te worstelen van het opgehoopte vet.

Zowel een bestuurder van een verzorgingstehuis als een onderzoeker van de Erasmus Universiteit zijn het er over eens dat er een aardig gat zit tussen de kwaliteit op papier en de kwaliteit op de werkvloer. Zij stellen dat er te weinig wordt uitgegaan van de noden, behoeften en wensen van de cliënten zelf. Nu is er een protocol dat beschrijft hoe je die in beeld kunt krijgen. Aan de andere kant is er echter beperkt geld en personeel om de zorg voor de volle honderd procent aan te passen aan die noden, behoeften en wensen.

Het personeelstekort is tevens de reden waarom werkers in de zorg weinig aandacht besteden aan bepaalde protocollen en richtlijnen. Ze denken op de eerste plaats aan de directe verzorging en het contact met hun cliënten en vergeten dat het ook in het belang van de cliënt is, bij een eventuele brand de mensen goed en snel naar buiten te krijgen. En, natuurlijk, het is leuk als een familielid zelf gebakken taart voor heel de afdeling meeneemt. Maar controleer je die niet op de kwaliteit en je hebt een week lang diarree op de afdeling dan smullen daar de kranten weer van. Zowel van die diarree als die media-aandacht, wordt een cliënt niet beter.

Genoeg managers in de zorg beseffen dat tal van kwaliteitsnormen niet goed tussen de oren van hun medewerkers zitten. Zij zoeken, dan hun heil in externe bureaus en trainers die met verbetertrajecten aan de slag gaan. Ook duur en het rendement is laag. Een paar middagen op cursus, de zoveelste map met richtlijnen mee en de volgende dag is het weer rennen en vliegen geblazen, zodat het sneller wegzakt dan het is geïmplementeerd.
Hoe moet het dan wel?

Om te beginnen hoeft niet elk detail in een protocol te worden beschreven. Men moet ophouden, terwille van het certificaat, het kwaliteitshandboek zo groot als drie dikke telefoongidsen te maken.
En dan: het certificaat, het keurmerk, moet men pas afgeven als er ook daadwerkelijk volgens de nog resterende protocollen wordt gewerkt. Er staan genoeg regels in die zin hebben. Die moeten dan ook worden uitgevoerd.

Op de opleidingen moet ook flink wat aandacht aan het begrip kwaliteit worden gegeven. Waarom leren medewerkers, overigens tot hun opluchting, pas op een bedrijfstraining hoe ze een zieke en lastige cliënt naar tevredenheid kunnen helpen?
Tot slot: er is veel tijd gaan zitten in het maken van al die kwaliteitsnormen. Dat had anders gekund. Stap voor stap. Is er een protocolletje klaar? Oefenen met het personeel. Zit het dan tussen de oren, op naar de volgende. Het wordt wat dat betreft tijd voor een inhaalslag. Eerst de kwaliteit zelf, dan komt dat keurmerk vanzelf wel.